Lieve familie gecondoleerd met het overlijden van Wim. Ik wens jullie allen veel sterkte met dit enorme verlies.
Tijdens onze tijd op de Academie voor de Journalistiek richtten Wim en ik het tijdschrift LEF op. Ik kwam op de naam omdat ik vond dat Wim lef had en ik een heel klein beetje. Het hele blad was een reactie op de gevestigde orde van de Academie. Rucksichtslos schreven we onderwerpen of de hemel in of brandden we het helemaal af. Zo ook op een dag met de stad Nijmegen. De avond daarvoor hadden we goed doorgehaald in Betje Koolen en de dag van ons ‘onderzoek’ naar de pareltjes van Nijmegen hadden we een enorme kater. Ondanks de drank waren we bizar vroeg op pad. Bij aankomst, rond negen uur ’s ochtends, doken we direct een kroeg in die net open was. Een lege kroeg met een schoonmaakster die de toiletten aan het poetsen was. We bestelden een biertje om nuchter te worden en rookten een paar sigaretten. Een lege kroeg, geen muziek en een schoonmaakster. We keken elkaar eens peinzend aan en Wim zei op zijn eigen nuchtere manier; ‘kloten stad, niks te doen’. En we lagen in een stuip van een paar minuten. Uiteraard schreven we de stad helemaal het graf in. Hetgeen ons niet in dank werd afgenomen door medestudenten en docenten. Missie geslaagd.
We hadden redactievergaderingen in de kelder van het gebouw van de Academie voor de Journalistiek, met veel sigaretten en koffie. - Thee was voor watjes. - En discussieerden tot in de late uurtjes over journalistiek, de zin van het leven en de visie van LEF. Regelmatig maakten we ruzie over de inhoud. Ik won altijd, Wim was te aardig.
Wim versierde elke vrouw die in zijn vizier kwam. Ze hingen als bijtjes aan de blonde koning. Hij liet het zich welgevallen alsof het een natuurlijk verschijnsel in zijn leven was. Hij was niet alleen superintelligent maar hij was ook nog eens bloedmooi, concludeerde hij regelmatig. Hilarisch waren zijn verhalen over zijn veroveringen. Vaak zo humoristisch dat hij zelf niet meer bij kwam van het lachen.
Onze liefde was platonisch. We waren immers op dat gebied totaal niet elkaars type.
Uitgaan deden we Tilburg. Tot tranen toe lag Wim dan onder de toog om mijn absurde verhalen en ideeën. We hadden ook ontelbaar veel discussies over de zin van het leven. Wim was zoekende en ik ook. Diep van binnen waren we misschien wel heel verdrietig en boos. Dat bleef jaren zo totdat ik mijn vriend Boeddha vond en Wim zijn eigen grote Vriend vond. Onze wilde haren werden grijs en we maakten ons nu vooral druk om onze kinderen. ‘Ik word soms gek, als ik bedenk wat er allemaal met hen kan gebeuren’, zei Wim regelmatig. Hetgeen ik kon beamen maar volgens Wim had ik maar de helft van de zorgen die hij had. Want hij had vier kinderen en ik maar twee. Sublieme Wim vondst.
Later schreef ik onder andere, columns voor de Autogids. Op aanraden van Wim kreeg ik een plekje in de krant. Hij redigeerde mijn teksten en verfoeide mijn Brabantse taalfouten.
Hij schreef zijn eerste boek en ik ook. Maar ik kreeg last van een writersblock en schreef jaren niet. Totdat ik vorig jaar weer begon. ‘Schrijf dat boek nou eens af en laat het mij lezen’, drukte hij mij op het hart. Het is nu bijna af maar Wim zal het niet meer lezen. Instinctief hoor ik al zijn opmerkingen en correcties. Ik zal ze braaf doorvoeren, Wim.
Na de academie vertrok ik naar Amerika en hij naar Bolivia. We bleven elkaar ellenlange brieven schrijven met sfeerbeschrijvingen van de landen die ons harten hadden gestolen. Soms verloren we elkaar een tijd uit het oog en toen ik eens vroeg, ‘Maar als je nu ergens dood ligt, hoe krijg ik dat dan te weten, zei hij: ‘Maak je niet druk Lielleke, ik ga nog lang niet dood’.
Rust zacht, Wim.
Lilianne Nuijten