Ter herinnering aan Uri Vecht; hopelijk een bijdrage aan de vele warme herinneringen die de nabestaanden hebben.
In januari 1997 begon ik mijn tijdelijke baan bij de toenmalige veterinaire hoofdinspectie (VHI) in Rijswijk. Uri was ook pas daar begonnen. Een kleine man met een rond brilletje. Ik zou hem zeer gaan waarderen. Ook al zat hij in een heel andere sectie van de VHI. Hij was dierenarts- microbioloog en kwam van het CVI/ CDI in Lelystad. Ik was dierenarts-patholoog. We deelden een brede interesse ten aanzien van de tropische diergeneeskunde en de wereld in algemene zin.
Mijn achtergrond bij het RIVM op het gebied van vaccinonderzoek, microbiologie, proefdierkunde en toxicologie pasten weliswaar zeker niet als een kopie op de ervaringen van Uri, maar als ik een keer een gedegen “out of the box” gesprek wilde voeren over zaken waar ik tegen aan liep, dan was Uri altijd een luisterend oor. Maar hij was zeker geen passieve luisteraar. Hij dacht mee, sprak veelal op een zeer betrokken maar vaak ook op zeer erudiete wijze.
De kleine organisatie stond op de nominatie om te fuseren met de Keuringsdienst van waren en het waren roerige tijden. Toch was Uri altijd de persoon om zowel met een heel open geest als standvastig als dat nodig was, met zijn heel wat minder rustige en bedachtzame en vriendelijke collega’s van de sectie zoönosen een heldere koers te varen. En dat kon hij rustig blijven uitleggen, ook al kookte bloed aan de andere kant van de tafel…
Ik kreeg bij Uri altijd het gevoel dat als hij zich ergens voor interesseerde, dat hij daar ook een goed onderbouwde en weldoordachte visie over had, en als hij die toevallig nog net niet had, dan ging hij er heel snel mee aan de slag. Voor mij een van de weinige die zich veterinaire homo universalis mocht noemen met een hart van een academicus puur sang, die zijn kennis ook graag in iets bruikbaars vertaald zag.
Hij bleek een passie te hebben voor een voor mij als hondenliefhebber toch nog onbekend ras: de Hovawart. Hij kon er zeer gepassioneerd over vertellen. Over de positieve invloed van een huiskamer milieu voor opgroeiende pups, de socialisatie van de honden en ook het werken met de hond als redder in nood.
Uri ging net als ik graag naar de bergen. En hij vond een trainingsperiode met de hond om lawine-slachtoffers te zoeken altijd een geweldig feest. Zowel in de voorbereiding als na afloop was er wel een reeks enthousiaste gesprekken met hem daarover te voeren. Ik hoopte altijd maar dat hij nooit voor mij met zijn hond aan de slag zou moeten: ik ben al jaren verknocht aan toerskiën en het witte gevaar heb ik tot nu toe gelukkig voldoende weten te vermijden.
Na de fusie in 1998 met de Keuringsdienst van Waarde ging Uri naar de vestiging in Zutphen, terug naar Lelystad wilde hij niet. Ik ging wel terug naar het RIVM. Toen ik later alsnog weer in het veterinaire toezicht belandde, kwam ik hem in Zutphen weer tegen als collega. Nog even ruim van geest en accuraat. Even erudiet, even zacht, even scherp van blik. Helaas ging zijn fysieke blik op een gegeven moment heel hard achteruit, maar dat bracht hem opvallend weinig van zijn stuk.
We hadden wel diepgravende discussies over ons vakgebied. Op enig moment kwam ter sprake waarom ik eigenlijk diergeneeskunde was gaan studeren. Ook ik had een brede medisch biologische interesse en kennis. Maar ik zei dat ik toen ik op de middelbare school moest kiezen, besloten had dat ik niet de persoon er naar was om geneeskunde te gaan studeren. Ik zag mezelf niet als 24 jarige afgestudeerde persoon zonder voldoende en goede levenservaring in staat juist te beslissen over andermans lief, leed en leven. Daarom was ik toch maar diergeneeskunde gaan studeren. Dat was de een van de weinige keren dat ik Uri aantrof in een moment van sprakeloosheid. Hij vertelde me dat dit zelfde voor hem had gespeeld.
Het grootste verschil tussen Uri en mij was dat ik denk dat als hij arts had willen worden hij dit ook had kunnen worden. En ik had hem gekozen als mijn huisarts of specialist, want ook dat had hij gekund.
Ik denk aan Uri met een groot gevoel van bewondering en respect terug, als dierenarts, als collega, maar vooral als mens.
Paul Dortant