Toen Jan in het academisch ziekenhuis in 1976 geboren werd, zijn er veel tranen gevloeid. De bevalling was verre van makkelijk. Na ruim 12 uur gaf Jan zich eindelijk gewonnen en aanschouwde hij zijn nieuwe wereld. Niet wetende dat we kort erna onze kleine man op de intensive care op afstand moesten bezoeken. .Een klein half jaar na zijn geboorte, mochten we Jan meenemen naar ons huis in de Oosterpark.
Jan heeft zelf altijd de meeste herinneringen gehad aan ons huis in Beijum. Beijum was voor hem een paradijs. Hier kon hij ravotten, voetballen, vriendjes maken en kattenkwaad uithalen. Het was een leuk jochie, die iedereen om zijn vinger wond. Jan was een allemans vriend en altijd buiten aan het spelen. Als hij dan eens een keer ruzie had op straat dan zei hij; “Ik haal mijn zus wel op!” Toen hij dat écht een keer deed, was de pestkop snel vertrokken want die wist, als je aan Jan komt, kom je aan zijn zus!
Het liefst kwam Jan alleen maar thuis om te eten, tenminste als hij de tijd niet vergeten was. Zo was er die keer dat Jan ging schaatsen op de vijver vlakbij huis. Tegen etenstijd…geen Jan. Bij de vijver lagen alleen zijn schaatsen, Jan zelf was nergens te bekennen. Na een uur zoeken kwam Jan, zich van geen kwaad bewust, thuis, ….op sokken!! Hij was bij een vriendje geweest. Dat iedereen thuis ongerust was, vond hij maar stom. Jan wist wat hij deed en dat ze dat thuis niet wisten…..dat maakte voor hem niks uit. Jan deed wat hij wilde, het kwam altijd wel goed, en zo niet, dan toch.
Ondanks dat Jan een intelligente jongen was, was de school niet aan hem besteed. Hij was een dromer en was wars van opdrachten. Stilzitten was niet zijn ding en daarom was gym zijn favoriete vak. Tekenen en knutselen vond hij ook leuk, tenminste als je hem wel eerst vertelde wat hij precies moest doen.
Toen Jan en Marlies de eerste vakantie op Engelbert hadden gepland was dit een gouden greep voor de komende twintig jaar. Jan maakte hier nog meer vrienden. Hij leerde er beter zwemmen, surfen en nog belangrijker hij leerde geduld te hebben met het vissen. Hij zag zijn vader regelmatig een karper vangen en dat wilde hij ook.
Het karper vissen is altijd een grote hobby gebleven die hij deelde met vele vrienden. Wat begon met een stoeltje, hengel en dekentje, groeide uit tot een complete campinguitrusting om nachtenlang te kunnen vissen. Met Gerrit zat Jan urenlang te wachten op die ene vis, het was altijd die ene. Na de vissessie in Lewenborg ,waar de lijn knapte nu zo’n 30 tot 35 jaar geleden, wisten zij het zeker, deze vis moeten we nog een keertje vangen.
De vissessies waren bij uitstek de momenten voor de goede gesprekken. Soms werden daar wel emoties gedeeld, die bij daglicht onbesproken bleven. Maar zeker ook werden hier de verhalen over alle belevenissen van pubertijd tot nu toe, met elkaar besproken. Om al deze verhalen op verjaardagen en andere gelegenheden nog maar eens even lekker aan te halen. Het was dan altijd niet de vraag wat er kwam, maar wie erover begon.
Nog groter dan zijn vishobby, was zijn passie voor voetbal. Of hij nu zelf speelde of naar voetbal keek.
Jan speelde in zijn jeugd als keeper bij GVAV- Rapiditas. Enorm trots was hij dan ook, toen zijn kinderen kozen voor dezelfde voetbalclub. Jan was kind aan huis op het sportpark aan het van Starkenborgh kanaal, waar hij op zijn goed onderhouden en zelf gespoten Vespa naartoe reedt voor trainingen en wedstrijden.
Maar naast veldvoetbal kon Jan er in de zaal en op de pleintjes in de buurt ook wat van. Voetballen met Black & White leverde mooie verhalen op. En het pleintje bij de Kleihorn en de Bentismaheerd zijn jaren lang het toneel geweest van voetballende vrienden. Waar Collin later geïntroduceerd werd als jong bloed tussen de al iets op leeftijd zijnde vrienden.
Jan zijn eerste huisje richtte hij samen met zijn ouders in. Daarna volgden hier vele avonden met vrienden. Waar vooral de jointjes zorgden voor de ohzo relaxte sfeer.
In dezelfde periode rolde Jan in het werk dat hij uiteindelijk meer dan 25 jaar met onvermoeibare inzet heeft gedaan. Het jongerenwerk. Jan was zelfverzekerd als het om zijn werk ging, hij pakte dingen aan, op zijn manier en stond altijd naast de jongeren die hij begeleidde. Hij ver- en beoordeelde niet en zag altijd mogelijkheden om iets te doen.
Ronnie vatte alles mooi samen, “Jan is mijn broertje, mijn keeper, maar ook mijn collega en mijn stapmaatje”.
Het overlijden van zijn moeder, nu zeven jaar geleden, heeft Jan kwetsbaarder gemaakt. Hij miste niet alleen zijn moeder, maar ook zijn steun en toeverlaat. Jan hoefde zijn moeder maar aan te kijken met zijn mooie helder blauwe ogen en zijn moeder was om. Jan was echt een mama’s kind.
Door het gemis, kreeg Jan meer oog voor de kwaliteit van vriendschappen. Hij koos zijn ‘harde kern’ steeds zorgvuldiger uit. Niets ten nadele van anderen, maar de kwaliteit van het contact, ging boven de kwantiteit. Hij erkende zijn eigen behoeften hierin steeds meer.